stap 5: van automatisch naar handmatig fotograferen in 6 stappen
De afgelopen 2 weken hebben we het diafragma uitvoerig behandeld. Je hebt het effect kunnen zien van een groot en klein diafragma, je hebt ook kunnen zien dat je verschillende effecten van scherptediepte krijgt door verschil van lens en/of verschil in afstand.
Veel portretfotografen fotograferen het liefst met de camera op diafragmavoorkeuze.
Het wordt voor ons weer tijd om een stapje verder te gaan. We gaan nu spelen met de sluitertijd. Daarvoor zetten we de camera op sluitertijdvoorkeuze. Bij Nikon is dat stand S (shutter), bij Canon stand Tv (Time value).
In deze stand kies je zelf de sluitertijd, het juiste diafragma wordt er door de camera bij gezocht. Omdat je dus zelf de sluitertijd bepaalt, kun je altijd voor deze instelling kiezen als de beweging van je onderwerp het belangrijkste is. Deze voorkeuze wordt bijvoorbeeld veel gekozen door actie- en sportfotografen. Je kunt nu zelf bepalen op welke manier de camera beweging vastlegt.
Met een korte sluitertijd bevries je de beweging, met een lange sluitertijd geef je meer de beweging weer. Dit kan dus met sportfoto’s, veel mensen gebruiken het ook bij foto’s waarin stromend water voorkomt.
Vergelijk bijvoorbeeld maar eens onderstaande foto’s.
Bij de linkerfoto is een sluitertijd van 1/250 seconde gebruikt, bij de rechterfoto een sluitertijd van precies 1 seconde.
Bij de linkerfoto is de sluitertijd zo kort, dat de beweging bevroren lijkt. Bij de rechterfoto is de sluitertijd lang genoeg om beweging van het water te suggereren, het water stroomt.
Dit ga ik je verder uitleggen.
De sluitertijd in je camera bepaalt hoeveel licht er op de sensor van je camera valt. Dit bepaalt weer hoeveel detail je in een foto ziet. Daarnaast bepaalt de sluitertijd ook hoe scherp of onscherp de foto eruit komt te zien.
Beweging kun je dus weergeven door met de sluitertijd te spelen. Het weergeven van beweging hangt echter ook nog van de snelheid van het onderwerp af. Beweging naar je toe is bijvoorbeeld moeilijker waar te nemen dan beweging van links naar rechts.
Als je door je zoeker kijkt en in de sluitertijdvoorkeuzestand aan het wieltje bovenop je camera draait, zie je de verschillende sluitertijden langskomen.
Sluitertijden kunnen wel variëren van 1/4000 seconde (snelle sluitertijd) tot 30 seconden (langzame sluitertijd).
Dit is dus gelijk de eerste opdracht:
Noteer alle sluitertijden die je in de zoeker ziet door aan het wieltje te draaien. Ook sluitertijden worden aangegeven met stops. Soms met hele stops, vaak door halve of 1/3 stops (stapjes).
In dit tabelletje zie je in de bovenste rij sluitertijden in hele stops. In jouw camera zul je dus meer getalletjes tegenkomen dan in het tabelletje hierboven. Je camera heeft zelfs stapjes van 1/3 stops. Je ziet hier wel dat sluitertijden en diafragma met elkaar te maken hebben. Bij een snelle sluitertijd (bijv. 1/2000 seconde) valt er korter en dus minder licht op je sensor, je diafragma moet dan juist groter worden om toch genoeg licht te krijgen op je sensor (bijv. f/1.4). Hoe langer je sluitertijd (bijv. 1/4 seconde) hoe langer er licht op je sensor valt, hoe meer je diafragma dicht kan (f/32). Dit gaan we de volgende keer uitvoerig bespreken.
Goed, je weet nu dus dat je sluitertijd kunt gebruiken om beweging te registreren. Korte sluitertijd = beweging bevriezen, lange sluitertijd = beweging weergeven.
En zoals al eerder hierboven gezegd, registratie van beweging hangt niet alleen van de sluitertijd af, ook de snelheid waarmee je onderwerp beweegt, maakt uit hoe de beweging weergegeven wordt.
Er zijn verschillende manieren om beweging te registreren:
– het onderwerp beweegt, maar je houdt je camera stil.
– de camera beweegt met het onderwerp mee (dit heet “pannen“)
-je geeft suggestie van beweging, je fotografeert een stilstaand onderwerp met lange sluitertijd, terwijl je in- of uitzoomt.
Bij het onderwerp “sluitertijd” is het belangrijk om te weten dat je het risico loopt van een bewogen foto als de sluitertijden heel erg lang worden. Zolang er licht op de sensor valt, moet je de camera stil houden. Als de sluitertijd te lang wordt kan de foto onscherp worden door de beweging van je handen en dat is bewegingsonscherpte die je niet wilt hebben. Je zult dus bij lange sluitertijden een statief moeten gebruiken.
Om te onthouden bij welke sluitertijden je nog uit de hand kunt fotograferen is er het volgende ezelsbruggetje: 1 gedeeld door de lengte van de lens is de minimale sluitertijd waarbij je nog uit de hand kunt fotograferen. Als je dus fotografeert met een telelens op 200 mm, is een sluitertijd van 1/200 de minimale sluitertijd waarop je nog uit de hand kunt fotograferen. Nu bestaat er geen sluitertijd van 1/200, dus dat wordt dan de dichtstbijzijnde sluitertijd van 1/250. Wordt de sluitertijd langer dan dat, dan loop je de kans op bewogen foto’s. Gebruik dan een statief.
Over het algemeen kunnen mensen echter nog wel bij 1/60 tot 1/30 uit de hand fotograferen. Dit gaat alleen als je nog niet zo oud bent dat je trilt en wanneer je beeldstabilisatie in je camera of lens hebt zitten. Die vangt de ergste bewegingen van de camera namelijk op.
Voor nu volgen er een aantal opdrachten. Daarmee ga je komende week aan de slag:
Opdracht 1:
Fotografeer een bewegend onderwerp bijv. een auto of fietser met een lange sluitertijd. Gebruik een statief. Houd hierbij de camera stil. Zet je autofocus op AF-A. Belicht op het meest lichte gedeelte, als je nog weet hoe het moet, kun je handmatig de ISO op 400 zetten. Inzoomen versterkt het bewegende effect.
Resultaat: het onderwerp heeft een beweging, de achtergrond / omgeving is scherp.
Opdracht 2:
Bevries een bewegend onderwerp door je camera mee te draaien (pannen) en gebruik een lange sluitertijd (1/30 of langer). Gebruik een statief en zet de autofocus op AF-C.
Resultaat: als het lukt probeer je je onderwerp scherp te krijgen (maar dat is ontzettend moeilijk, dus het hoeft niet helemaal), de beweging zit nu in de omgeving. Ook hier moet je belichten op het meest lichte gedeelte, zet de ISO op 400 en inzoomen versterkt het effect.
Opdracht 3:
Maak een suggestie van beweging door bij een stilstaand bewegingloos onderwerp óf in te zoomen, óf uit te zoomen. Gebruik een statief of fotografeer uit de hand. Kies weer een lange sluitertijd: 1/30 of langer. Zet de autofocus op AF-S.
Extra opdracht:
Fotografeer beweging bij avond. De kermis leent zich hier goed voor. Belicht op de lampjes op de kermis. Kies een lange sluitertijd, gebruik een statief. Zet de autofocus op AF-A.
Ook auto’s bij avond zijn leuk om te fotograferen. De autolichten van de rijdende auto’s zijn dan als één lang lichtspoor te zien.
Succes weer met alle opdrachten en tot volgende week bij de laatste les!
Geen opmerkingen